Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mal·trai·te·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Frans met het achtervoegsel -eren[1]

Werkwoord

maltraiteren [2]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
maltraiteren
maltraiteerde
gemaltraiteerd
zwak -d volledig
  1. verkeerd behandelen
    • En toen viel het bankensysteem om. De onzalige gedachte is, dat de samenleving niet zonder banken kan en dus werden de veroorzakers van de crisis gered. Enige vorm van nederigheid zou op zijn plaats zijn. Niets daarvan. Banken maltraiteren nu degenen die als gevolg van de crisis met hypotheekbetalingen in de problemen (dreigen te) komen, bijvoorbeeld doordat zij hun banen kwijt zijn. Klanten worden als halve criminelen behandeld onder dreiging van executieverkoop.[3] 
  2. pijn doen
    • Op Révol rust de taak samen met hen te ‘graven in dat broze deel van de taal waar over de dood wordt gesproken’. Op zijn beurt waarschuwt hij donorcoördinator Thomas Rémige, die zich bezighoudt met ‘het vreemde rondtasten op de drempel van het leven’. Hij is degene die in dit soort gevallen mentaal ‘warm moet lopen’, de naasten moet ‘maltraiteren’ en hun verdriet moet ‘opensnijden’. Hij moet meedogenloze zinnen uitspreken, instemming vragen met het verwijderen van Simons organen, en voorkomen dat er gesprekken gevoerd worden ‘waarin de vaagheid voortsleept’. Die zijn als ‘valstrikken voor het lijden’, weet hij. Hij ‘klust in de dood’ zegt zijn omgeving wel eens.[4] 
Synoniemen

Gangbaarheid

52 % van de Nederlanders;
66 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen

  1. maltraiteren op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. Tubantia MARJORIE SINKE 9 september 2013,
  4. NRC Margot Dijkgraaf 10 juli 2015
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be