Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mak·ken
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
makken
-
-
onvolledig

Werkwoord

makken

  1. (Jiddisch-Hebreeuws) in 'niets te makken hebben': geen cent bezitten, geen invloed hebben

Gangbaarheid

85 % van de Nederlanders;
39 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen