machten
Nederlands
Uitspraak
IPA: /ˈmɑxtə(n)/
Woordafbreking
- mach·ten
Zelfstandig naamwoord
de machten mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord macht
- vertalinɡ van Hebreeuws צבאות (tsevaot) ook: "leger, heerscharen" zoals dat op meerdere plaatsen in de Bijbel wordt gebruikt, gekoppeld aan de naam van God[1]
Verwante begrippen
- [2] hemelse machten
- [2] Tsevaot