• maan·loos
  • afgeleid van maan met het achtervoegsel -loos
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen maanloos maanlozer maanloost
verbogen maanloze maanlozere maanlooste
partitief maanloos maanlozers -

maanloos

  1. zonder maneschijn
    • Op een donkere maanloze nacht vluchtten de mensen de stad uit. 
79 % van de Nederlanders;
75 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be