luiigheid
- lui·ig·heid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | luiigheid | luiigheden |
verkleinwoord |
de luiigheid v
- het lui zijn
- Ook ik vond mijn dochter vanaf het allereerste begin de allermooiste. Voorzichtige vragen als 'Wat geven jullie haar te eten?' snápte ik niet eens, en de foto's voor Moeder Anne Casting lagen al klaar. Pure luiigheid van mijn kant dat ik er nooit meer iets mee heb gedaan maar het had niets uitgemaakt. [3]
- Verwarm de oven voor op 150 graden. Schil de asperges. Ik hoef hier waarschijnlijk niet uit te leggen hoe belangrijk het is om dat goed te doen en hoe zonde wanneer je, uit zuunigheid of luiigheid, stukjes van de vezelige schil laat zitten. [4]
- Het woord luiigheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "luiigheid" herkend door:
87 % | van de Nederlanders; |
59 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ luiigheid op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ De Telegraaf MARIËT OOSTERWIJK 25 okt. 2016 Ik snap wel dat een modellenbureau een kind met Down afwijst
- ↑ NRC Janneke Vreugdenhil 24 juni 2013 De laatste asperges van dit seizoen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be