arbeidsschuwheid
- ar·beids·schuw·heid
- samenstelling van arbeid zn en schuwheid zn met het invoegsel -s-
- afgeleid van arbeidsschuw met het achtervoegsel -heid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | arbeidsschuwheid | |
verkleinwoord |
- het niet willen werken omdat men zo rijk is dat men het geld niet nodig heeft; het niet willen werken omdat de sociale uitkeringen hoog genoeg zijn
- Het woord 'arbeidsschuwheid' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.