Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • luid uit
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
uitluiden

luid (...) uit

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitluiden
    • Ik luid uit. 
  2. gebiedende wijs van uitluiden
    • Luid uit! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitluiden
    • Luid je uit? 

Gangbaarheid