lues
- lu·es
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘syfilis’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1824 [1]
- van Latijn lues venerea zn opgebouwd uit lues "pest" en venerea "van Venus", "Venuspest, liefdespest" [2][3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | lues | - |
verkleinwoord | - | - |
- (medisch) seksueel overdraagbare infectie met de bacterie Treponema pallidum
- In zijn Cypria, tot schrik van haar bondgenooten en redding der gestruikelden, behandelt Titsingh de lues en waarschuwt hij tegen de toen nogal gebruikelijke hoge doses kwik en de daarmede bewerkstelligde kwijlkuren in de behandeling van de syfilis. [4]
- Het woord lues staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "lues" herkend door:
14 % | van de Nederlanders; |
6 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "lues" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ lues op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Everdingen, J. van & A. van den Eerenbeemt (eds.)Pinkhof Geneeskundig woordenboek 12e druk (2012) Bohn Stafleu van Loghum, Houten; ISBN 978 90 313 9121 9
- ↑ Lindeboom, G.A.Geschiedenis van de medische wetenschap in Nederland. 2e druk (1981) Fibula-Van Dishoeck, Haarlem; ISBN 90 228 3956 7; p. 119; geraadpleegd 2018-07-16
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- lu·es
Naar frequentie | > 50000 |
---|
lues
- lijdende vorm van lue
- onbepaalde vorm genitief enkelvoud van lue