luchtigheid
- Geluid: luchtigheid (hulp, bestand)
- luch·tig·heid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | luchtigheid | luchtigheden |
verkleinwoord | luchtigheidje | luchtigheidjes |
de luchtigheid v
- zorgeloosheid, vrolijkheid, onbezorgdheid
- ▸ ‘Ach, leer mij Heleen kennen. Het zal ongetwijfeld over iets lulligs gaan. ’ De luchtigheid in haar stem was geforceerd.[2]
- het doortrokken zijn met veel lucht
- Het woord luchtigheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.