• lot·num·mer
enkelvoud meervoud
naamwoord lotnummer lotnummers
verkleinwoord

het lotnummero

  1. nummer van een loterijlot dat bepaalt of je wel of geen prijs hebt
    • Op ’t Marktvelt in Abcoude staan enkele tientallen dorpsbewoners klaar voor de prijsuitreiking. De Milieudienst Noord-West Utrecht heeft een tent en een geluidsinstallatie neergezet en lootjes uitgedeeld voor de actie ‘Energiebesparing houdt huis’. Een medewerker vertelt wat er te winnen valt. „Twee spaarlampen, een stekkerdoos om uw computer en alle randapparatuur in een keer uit te zetten, radiatorfolie, een energiebesparende douchekop. En er komt iemand bij u thuis voor een energieadvies.” De burgemeester komt naar voren, grabbelt in de doos met lootjes en overhandigt het winnende nummer aan de wethouder. „Nummer 438!”, roept die vrolijk. Voorzichtig schuifelt een vrouw naar voren. De menigte applaudisseert, aarzelend. Lotnummer 438 behoort toe aan de verkoopster van de daklozenkrant. [2] 
  2. nummer van een veiling artikel waar je op kunt bieden
    • Veilingmeester Randy Dickensheets: Sommige beelden gelijken goed. Voor andere moet je misschien wat verbeeldingskracht hebben. Op de foto, met lotnummer 225: president Dwight Eisenhower. [3] 
  3. productienummer van geneesmiddelen
    • Een uiterst professioneel nagemaakte pil. In de stem van medisch-directeur Folkert Roossien van de farmaceutische groothandel Fisher Farma uit Lelystad klinkt bewondering door. De pil zelf, maar ook de bijsluiter, pillenstrip, verpakking, het gestanste lotnummer, alles is perfect in orde. [4] 
99 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Egbert Kalse 11 december 2007
  3. NRC 16 januari 2017
  4. NRC Derk Stokmans 31 augustus 2004
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be