• los·staan

losstaan [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
losstaan
stond los
losgestaan
klasse 6 volledig
  1. losstaan van: niet verbonden zijn met wat anders, geen verband hebben met
    • De federale gerechtelijke politie van Brussel en Nijvel heeft afgelopen zaterdag een reeks huiszoekingen gehouden in een terrorisme-onderzoek. Dat meldt het federaal parket. Verschillende mensen werden meegenomen voor verhoor maar uiteindelijk werd niemand onder aanhoudingsbevel geplaatst of in verdenking gesteld. De politie trof bij de huiszoekingen ook geen wapens of explosieven aan. Het onderzoek zou losstaan van de onderzoeken naar de aanslagen in Parijs en Brussel.[2] 
    • Op de Groote Markt werd een reclamebord vernield en een jonge dame trapte een ruit in van Cafetaria De Smulhoek aan het Plechelmusplein. Tot slot was er ook nog een man die met te veel alcohol op achter het stuur was gekropen. De beschonken automobilist viel tijdens het verhoor op het politiebureau in Oldenzaal in slaap. De politie laat weten dat de incidenten losstaan van elkaar. De man die het reclamebord heeft vernield, is aangehouden. Het meisje dat de ruit intrapte heeft zich inmiddels, samen met haar ouders, bij de cafetaria gemeld voor afhandeling van de schade. De eigenaren van de cafetaria hebben tevens aangifte gedaan bij de politie.
      [3]
       
     Hij bezwoer dat hij alleen maar verliefd was geraakt en dat dat helemaal losstond van de lengte van zijn verlof, maar dat er nieuwe verlofdagen kwamen, dat hij elke dag naar haar zou verlangen en zo verder. Toen hij eindelijk wegkwam, was hij even opgelucht als altijd.[4]
86 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. De Standaard 06/03/2017
  3. Tubantia 02-07-2017
  4. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Blauwe ster” (2016), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044628265
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be