loseisen
Niet te verwarren met: Loseisen |
- los·ei·sen
- Oorspronkelijke betekenis: een vastgefroren schip uit het ijs bevrijden
- Afleiding van eisen ww met het voorvoegsel los-
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
loseisen |
eiste los |
(hat) losgeeist |
zwak | volledig |
loseisen
- overgankelijk, (spreektaal), (figuurlijk) (van personen) loskrijgen, lospeuteren
- overgankelijk, (spreektaal), (figuurlijk) (van dingen) opduikelen, opsnorren
- [1]: freibekommen ww
- [1]: herausholen ww
- [2]: auftreiben ww
- [1]: jemand aus einer Besprechung loseisen
iemand van een vergadering lospeuteren
sich loseisen
- wederkerend zich met moeite van een verplichting vrijmaken