• loopt klap
vervoeging van
klaplopen

loopt (…) klap

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van klaplopen
    • Jij loopt klap. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van klaplopen
    • Hij loopt klap. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van klaplopen
    • Loopt klap! 
    • Verdonk loopt klap van onze belastingcenten! [1]
    • Rijswijk loopt klap op Den Haag met zijn door subsidies gesteunde kunst. [2]
    • Leeft de Honigzwam dus als een echte klaplooper op en in de boomen, de zonderling van afb. VIII loopt klap op de zwammen. [3]
    • Sam Beever loopt klap op voorname kennissen en droomt dag en nacht van niets anders dan van den omgang met zoogenaamde chique lui. [4]
    • Steven loopt klap uit ledigheid, hangt op de leuning van een stoel waarop een zijner vrienden zit te schaken en gaat den loop na van de partij die hij als het ware ten zijnen genoege spelen laat en waarin hij voor beide spelers beurtelings partij trekt.
      Et trompant l'estomac et le coeur tour à tour,
      J'ai l'odeur du festin et l'ombre de l'amour!
      Men loopt klap op couranten, op dispuutreisjes, op leesgezelschappen waarvan men geen lid wil worden maar toch gaarne de boeken leest, op kaartjes voor concerten, op collegie-inktfleschjes, op promotiepartijen - men werpe een blik op de opponentenbank bij publieke promotiën, - op... het zou korter zijn te zeggen waarop niet. Och, laten wij het maar bekennen! het klaploopen is den Student ingeweven, het is een integrerend deel van zijn aangeboren egoïsmus.
       [5]