Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • loon·wer·ker
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord loonwerker loonwerkers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de loonwerkerm

  1. bedrijven die een groot machinepark landbouwmachines bezitten en werknemers in dienst hebben die dat kunnen bedienen
    • Een loonwerker heeft gistermiddag in een maïsveld in Nijswiller (Zuid-Limburg) een lijk gevonden. Tijdens het maaien stuitte hij op een stoffelijk overschot. De politie gaat uit van een misdrijf. Volgens de vinder was het lijk gedeeltelijk gehuld in een plastic zak. Hij zegt dat het om een vrouw gaat. Naast het lijk lag een koffer. De maaimachine stokte, omdat een ingebouwde metaaldetector aangaf dat er metaal op de grond lag. Dit bleek de ritssluiting van de koffer. De medewerkers van het loonbedrijf menen dat het lijk twee of drie weken in het veld heeft gelegen. Het verkeerde in staat van ontbinding. De politie onthoudt zich van commentaar. [1] 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. NRC 19 oktober 2004
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be