logiciel
- IPA: /lɔ.ʒi.ˈsjɛl/
- (neologisme) samentrekking van logique ("logica") en matériel ("hardware"). Dit woord is in 1974 gekozen door de Franse overheid ter vervanging van het anglicisme software. Naar dit voorbeeld zijn bijv. ludiciel “videospel”, “spel-software”, educiel “educatief software“ gevormd met het achtervoegsel -iel.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
mannelijk | logiciel | logiciels |
vrouwelijk | logicielle | logicielles |
logiciel
- (informatica) software-
- «Il faudra réfléchir à l'architecture matérielle, mais aussi à l'architecture logicielle.»
- We zullen niet alleen aan de hardware-architectuur moeten denken, maar ook aan de software-architectuur.
- «Il faudra réfléchir à l'architecture matérielle, mais aussi à l'architecture logicielle.»
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
logiciel | le logiciel | logiciels | les logiciels |
logiciel m
- (informatica) software
- (informatica) computerprogramma
- «C'est un logiciel très facile d'utilisation.»
- Dat is een heel gemakkelijk programma om te gebruiken.
- «C'est un logiciel très facile d'utilisation.»
- informaticasector
- «Le logiciel est un secteur en crise en Europe.»
- De informatica is een sector in crisis in Europa.
- «Le logiciel est un secteur en crise en Europe.»