logeeradres
- Geluid: logeeradres (hulp, bestand)
- lo·geer·adres
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | logeeradres | logeeradressen |
verkleinwoord | logeeradresje | logeeradresjes |
het logeeradres o
- plaats waar men als gast de nacht kan doorbrengen
- ▸ Hij hield haar hand even vast voordat hij hem losliet. Ík was wel naar de veerboot gekomen als ik het geweten had. Hebt u een logeeradres?'`Ja. Hier vlak tegenover.'Ze gebaarde over het zand naar de cottage. `Bij Diighall?[2]
- ▸ Het team wil zo snel mogelijk op het vliegtuig stappen, maar er moeten nog praktische zaken worden geregeld, zoals visumverplichtingen en een logeeradres in Paramaribo.[3]
- Het woord logeeradres staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Main, Sarah“Huis van eb en vloed” (2015), A.W. Bruna Uitgevers , ISBN 9789044974515
- ↑ Weblink bron “'Team met medisch personeel vrijdag naar Suriname'” (30-05-2021), NOS