• li·ga·ment
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘band’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1595 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord ligament ligamenten
verkleinwoord ligamentje ligamentjes

het ligamento

  1. (medisch) bindweefselband
     De ligamenten bestaan ook uit bindweefsel en vormen de verbinding tussen de botten. Ze helpen het gewricht te stabiliseren.[2]
  2. (biologie) elastische delen van de slotband van een schelp
     Om de kleppen bij elkaar te houden hebben veel soorten tweekleppigen ook een band (ligament) van hoornstof.[3]
59 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[4]


enkelvoud meervoud
ligament ligaments

ligament

  1. (medisch) ligament [1], bindweefselband
  2. (biologie) ligament [2], slotband