• lie·ve·lings·broer
enkelvoud meervoud
naamwoord lievelingsbroer lievelingsbroers
verkleinwoord lievelingsbroertje lievelingsbroertjes

de lievelingsbroerm

  1. de meest favoriete broer
     Als kind verheugde ik mij op dit uitstapje. Niet alleen onze namen kwamen overeen, ik zag in de lievelingsbroer van mijn vader een held. Hij was de avonturier van de familie. De enige van al mijn twintig ooms en tantes die zijn vertrouwde omgeving vaarwel durfde zeggen.[1]
     Mijn moeder was erg gelovig, ze had tien broers en zussen en elf kinderen. Maar toen sneuvelde een van haar lievelingsbroers in de Eerste Wereldoorlog, en daarna stierf een van mijn broertjes op driejarige leeftijd. Toen zei ze: ‘Bij mij hoef je niet meer met God aan te komen.'”[2]
  1.   Weblink bron “Verhalenwedstrijd: Een spraakmakende familie” (12-03-2014), Tubantia
  2.   Weblink bron “‘Ik heb God niet nodig’” (16/12/2011), HP de Tijd