Nederlands

 
Uitspraak
Woordafbreking
  • li·chaams·cul·tuur
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord lichaamscultuur lichaamsculturen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de lichaamscultuurv

  1. het trainen/oefenen van het menselijke lichaam
     Sverre was Haralds mentor waar het stijl en lichaamscultuur betrof.[1]
     Een ander zoekt compensatie in fitness, even het lijf afbeulen. Maar dat is niet aan hem besteed: "Het is blijkbaar een grotere kwaliteit om aan lichaamscultuur te doen dan om je geest te voeden. Straks gaan ze ons nog verwijten dat we doodgaan. Dat zit ook in elk bericht dat je beter worteltjes kunt knagen dan een goed glas wijn drinken. En toch: de dood gaapt aan het eind."[2]
  2. de manier waarop men met het eigen lichaam omgaat
     Landauer schrijft verder dat het in Duitsland vrij normaal is om naakt in de natuur te zijn. Het heeft zelfs een naam: de Freikörperkultur, de vrije lichaamscultuur.[3]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044625691
  2.   Weblink bron “A.F.Th. van der Heijden zweefde tussen leven en dood in aanloop naar nieuw boek” (Zondag 23 mei 2021), NOS
  3.   Weblink bron “Wilde zwijnen gaan ervandoor met tas van Duitse nudist” (Vrijdag 7 augustus 2020), NOS