lesbevoegdheid
- les·be·voegd·heid
- samenstelling van les en bevoegdheid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | lesbevoegdheid | lesbevoegdheden |
verkleinwoord |
de lesbevoegdheid v
- een wettelijk vereiste om als leerkracht in het Nederlandse basis- en voortgezet onderwijs les te kunnen geven
- De Onderwijsinspectie oordeelde na het incident op het Comenius dat het "niet om een vermoeden van een strafbaar feit ging". Andere scholen waar de man daarna les gaf, werden niet gewaarschuwd omdat de inspectie dit soort informatie niet mag verspreiden, zegt Van der Vlies. "Hem de lesbevoegdheid ontzeggen is niet aan ons". Dat kan alleen via een gerechtelijke uitspraak worden afgedwongen. [1]
- Deze donderdag is het weer tijd voor het wekelijks lesje maatschappijleer van premier Rutte op het Haagse Johan de Witt College. Een prijzenswaardige traditie die hij in 2008 als VVD-fractievoorzitter begon en sinds zijn premierschap gewoon doorzette. Wel onder begeleiding van een vakdocent, zo vertelde hij in Zomergasten, want de machtigste man van het land heeft geen lesbevoegdheid.[2]
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Het woord lesbevoegdheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.