leproos
- le·proos
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘melaats, aan lepra lijdend’ voor het eerst aangetroffen in 1380 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | leproos | leprozen |
verkleinwoord | - | - |
de leproos m
- Het woord leproos staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "leproos" herkend door:
70 % | van de Nederlanders; |
74 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "leproos" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be