1. Twee lempers.
  • lem·per
enkelvoud meervoud
naamwoord lemper lempers
verkleinwoord - -

de lemperm

  1. (kookkunst) Indonesisch gerecht bestaand uit een rolletje van kleefrijst, gevuld met vleeswaar
     Langs de muur waren tafels neergezet met Indische lekkernijen. Hapjes waarvan werd gezegd dat Hollandse mensen ze niet bliefden. Lemper bijvoorbeeld, dat was te kleverig, soto, te onbekend of tjendol, te glibberig.[1]
     Indisch eten deden we in de jaren vijftig en zestig niet. Een enkele keer werd ik met een lijstje naar Toko Toet op de Beeklaan gestuurd. Risolles, lempers, pasteitjes, cakejes met felle roze en groene kleuren.[2]
  1.   Weblink bron
    Hans Moll
    “Vreemde neger” (24 maart 2010) op nrc.nl  
  2.   Weblink bron
    Jill Stolk
    “Zonder Indie zou Den Haag Den Haag niet zijn” (16 december 1993) op nrc.nl  


  • lem·per
Naar frequentie > 50000

lemper

  1. verleden tijd van lempe
  2. voltooid deelwoord van lempe
  • lemper på
  • lemper seg etter

lemper, mv

  1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van lempe


  • lem·per

lemper, mv

  1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van lempe