legsel
- leg·sel
- Naamwoord van handeling van leggen met het achtervoegsel -sel
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | legsel | legsels |
verkleinwoord | legseltje | legseltjes |
het legsel o
- (dierkunde) de eieren die gezamenlijk afgezet, bebroed of verzorgd worden
- Hun legsel bestaat gewoonlijk uit vier, soms vijf eieren.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Het woord legsel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "legsel" herkend door:
84 % | van de Nederlanders; |
76 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | legsel | legsels |
legsel