lefhebber
- lef·heb·ber
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | lefhebber | lefhebbers |
verkleinwoord | lefhebbertje | lefhebbertjes |
de lefhebber m
- druktemaker, opschepper, opsnijder
- iemand die alles durft, durfal
- Het woord 'lefhebber' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "lefhebber" herkend door:
60 % | van de Nederlanders; |
59 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be