Een Duitse leerlooister aan het werk.

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • leer·looi·ster
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord leerlooister leerlooisters
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de leerlooisterv

  1. (beroep) (historisch) vrouw die dierenhuiden bewerkt tot leer
     Ik hoop dat je aan de hand van de gegevens 'n fijne leerlooister wordt hoor, en dat de bontwanten prachtig uitvallen.[1]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron Margriet weet raad in: Margriet; weekblad voor vrouwen en meisjes, jrg. 1942 nr. 5 (januari 1942), De Geïllustreerde Pers, Amsterdam, p. 23 kol. 1