Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • leen·au·to
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord leenauto leenauto's
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de leenautom

  1. auto die je kunt lenen van een garagebedrijf als ze jouw eigen auto repareren
    • Vlak voor de uitzending hebben we alles geregeld. De garage, de dealer… Vervolgens is mijn auto na de uitzending keurig met een sleepwagen opgehaald en bij de garage afgeleverd. Nu zit ik in een leenautootje, op weg naar huis.” [1] 
    • De motor van mijn Kia liep vast. De ANWB sleepte hem naar de Suzuki-garage, waar ik al jaren kom. Ik kreeg direct een leenauto mee zonder bijkomende kosten. De service spande dit keer echt de kroon: ik kon een leuke tweedehands Suzuki kopen en kreeg er een prachtig boeket bloemen bij[2] 

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. de Telegraaf RICK KRAUS 25 nov. 2017
  2. de Telegraaf 12 apr. 2017
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be