• lar·moy·ant, of:  lar·mo·yant  bij meer vernederlandste uitspraak
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen larmoyant larmoyanter larmoyantst
verbogen larmoyante larmoyantere larmoyantste
partitief larmoyants larmoyanters -

larmoyant

  1. sentimenteel bedroefd, huilerig
    • De larmoyante jongen werd getroost. 
  2. aanleiding gevend tot grote droefheid
    • Door zijn larmoyante verhaaltjes kregen de dames medelijden met de zwerver. 
45 % van de Nederlanders;
33 % van de Vlamingen.[4]


larmoyant

  1. tegenwoordig deelwoord (participe présent) van larmoyer