landarbeid
  • land·ar·beid
enkelvoud meervoud
naamwoord landarbeid
verkleinwoord

de landarbeidm

  1. het op het land werken als landbouwer
     Niet alleen bij jou, in het centrum van de zakelijke en uitgaande wereld, maar ook hier, te midden van de landarbeid en de rust, die stadsmensen gewoonlijk op het platteland denken te vinden, dringen de geluiden van de oorlog door en doen zich pijnlijk voelen.[2]
     "Grote, sterke jongens, goed voor landarbeid", zegt een stem terwijl twee mannen angstig om zich heen kijken. Een vinger wijst naar niet zichtbare omstanders. "Vierhonderd... Zevenhonderd...", vervolgt de stem. Het zijn beelden gemaakt met een telefoon. Ze tonen de verkoop van slaven, in Libië, in augustus van dit jaar.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
  3.   Weblink bron “Verslaggevers CNN ontdekken moderne slavernij in Libië” (15-11-2017), NOS