Nederlands

 
lakschoen
Uitspraak
Woordafbreking
  • lak·schoen
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord lakschoen lakschoenen
verkleinwoord lakschoentje lakschoentjes

Zelfstandig naamwoord

de lakschoenm

  1. (schoeisel) zwarte, glimmende, gelakte schoen
    • Toen mijn vroegere huisarts opeens ‘Wilma’ heette in plaats van ‘Wim’, liep zijn…pardon…haar…praktijk nagenoeg leeg. Maar waarom? Zou Wilma haar werk opeens minder goed uitvoeren, dan toen ze nog als Wim door het leven ging? Uiteraard was het even wennen om haar opeens in een plooirok en lakschoenen achter haar bureau te zien, in plaats van in dat zwarte pak waar ik jarenlang tegenaan keek. Maar wat had haar gedaantewisseling te maken met haar functie? Helemaal niets.[1] 
    • Draag manchetknopen van parelmoer. Ook mogen de zwarte lakschoenen niet ontbreken met dunne zwarte kniekousen. Neem een schone witte zakdoek mee om eventueel aan je dame te kunnen aanbieden.[2] 
    • Ik herinner me dat ik een keer een rechte kobaltblauwe jurk koos met een knalrood vlak. Zo mooi, ik was er heel trots op en droeg het met een paar lakschoenen naar school in Enschede.[3] 
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. de Telegraaf YVONNE VAN DER WAL 10 apr. 2016
  2. de Telegraaf 04 jan. 2016
  3. de Telegraaf 31 aug. 2015
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be