• lak·laars
enkelvoud meervoud
naamwoord laklaars laklaarzen
verkleinwoord laklaarsje laklaarsjes

de laklaarsv / m

  1. (schoeisel) glimmende, gelakte laars
     We mochten een kunstwerk vervaardigen. Op een tafel in de therapieruimte lagen scharen, waterverf, waskrijt en lijm. ‘Geef iets van jezelf weer in het werk,’ zei een blonde vrouw met een zwaar Duits accent. Ze liep tegen de vijftig, was mollig en droeg een geruite rok en rode laklaarsjes.[1]


  1.   Weblink bron “Mijn vrolijkste Oud & Nieuw op de detox van hotel Jellinek” (31/12/2015), HP de Tijd