laklaars
- lak·laars
- samenstelling van lak zn en laars zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | laklaars | laklaarzen |
verkleinwoord | laklaarsje | laklaarsjes |
- (schoeisel) glimmende, gelakte laars
- ▸ We mochten een kunstwerk vervaardigen. Op een tafel in de therapieruimte lagen scharen, waterverf, waskrijt en lijm. ‘Geef iets van jezelf weer in het werk,’ zei een blonde vrouw met een zwaar Duits accent. Ze liep tegen de vijftig, was mollig en droeg een geruite rok en rode laklaarsjes.[1]
- Het woord 'laklaars' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Weblink bron “Mijn vrolijkste Oud & Nieuw op de detox van hotel Jellinek” (31/12/2015), HP de Tijd