• lab·ber·doe·das
  • Uit het Duits; nevenvorm van haberdoedas, wat weer een versmelting is van hab'er das en hab' du das[1]
enkelvoud meervoud
naamwoord labberdoedas labberdoedassen
verkleinwoord labberdoedasje labberdoedasjes

de labberdoedasm

  1. klap, stomp, oorveeg, oplawaai
    • Iemand een labberdoedas om zijn oren geven. 
  2. iets was misvormd is
  3. een rare vent