• kwis·pe·door
  • Leenwoord uit het Portugees, in de betekenis van ‘spuwpotje’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1672 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord kwispedoor kwispedoors
kwispedoren
verkleinwoord kwispedoortje kwispedoortjes

kwispedoor m en o

  1. een pot bestemd voor het opvangen van sputum
    • In China is een kwispedoor heel gewoon. 
59 % van de Nederlanders;
53 % van de Vlamingen.[2]