• In de betekenis van ‘soldatenbrood’ voor het eerst aangetroffen in 1885 [1]
  • [zelfstandig naamwoord: munitiebrood]: wellicht van "keg" in de betekenis van "homp brood".[2]
  • kuch
vervoeging van
kuchen

kuch

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kuchen
    • Ik kuch. 
  2. gebiedende wijs van kuchen
    • Kuch! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kuchen
    • Kuch je? 
enkelvoud meervoud
naamwoord kuch kuchen
verkleinwoord kuchje kuchjes

de kuchv / m

  1. hoestje
    • Het lijkt een faux pas. Een kuchje op het verkeerde moment. ‘Sorry’, zegt het kamermeisje Abigail (Emma Stone) als de explosieve koningin Anne (Olivia Colman) haar vinnig aankijkt. ‘Ik denk dat ik een koutje heb gevat toen ik gisteren de kruiden plukte tegen uw jicht.’ [3] 
    • Mevrouw Van Raat bleef haar steeds bezorgd aanzien, want met Eline's grotere opgewektheid was tevens haar kuch terug gekomen, een dof krijsende kuch, die zich uit haar keel scheen op te wringen. [4]

het kucho

  1. munitiebrood, oud brood, soldatenkost[5]
    • Een bekend soldatenlied uit de 20ste eeuw is ‘Rats, kuch en bonen; dat is het soldatendiner’. [6]

kuch

  1. (informeel) (gebruikt om ironie te markeren; de spreker wil eigenlijk het tegendeel beweren van wat hij zegt)
    • Na haar indrukwekkende zangprestatie *kuch*, bleef het stil achter de jurytafel. 
94 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[7]