Krydder.
Specerijen.
  • kryd·der
  • Afkomstig van het Oudnoorse naamwoord krydd, dat van het Nederduitse woord kruder komt en het meervoud van krud en krut (kruid) is.
  • Feitelijk de meervoudsvorm van het verouderde Oudnoorse naamwoord krydde.

krydder o

  1. (voeding) specerijen
    «Verden rundt fins det en mengde urter og krydder som brukes i matlagingen.»
    In de wereld zijn er een aantal kruiden en specerijen die in de keuken worden gebruikt.
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   krydder     krydderet     kryddere,
krydder  
  kryddera,
krydderne  
genitief   krydders     krydderets     krydderes,
krydders  
  kryddaers,
kryddernes  


  • kryd·der
  • Afkomstig van het Oudnoorse naamwoord krydd, dat van het Nederduitse woord kruder komt en het meervoud van krud en krut (kruid) is.
  • Feitelijk de meervoudsvorm van het verouderde Oudnoorse naamwoord krydde.

krydder o

  1. (voeding) specerij
    «Bland alt godt så alle bitar har krydder og olje på seg.»
    Meng alles goed zodat alle stukjes kruiden en olie op zich hebben.
o enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   krydder     krydderet     krydder     kryddera  
genitief                
bijvorm enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief               krydderi  
genitief