Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kran·ten·le·zen
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord krantenlezen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

krantenlezen

  1. het lezen in een nieuwsblad
     Een klein, dapper land vocht voor zijn vrijheid, de grote en machtige Sovjet-Unie wilde het landje bezetten om te voorkomen dat de vrijheidsideeën zich zouden verspreiden naar de andere landen achter het IJzeren Gordijn, ik leerde heel veel nieuwe dingen van dat ijverige krantenlezen.[1]
     De ambitie was destijds naar een oplage van 80.000 exemplaren te groeien, maar directeur Bastet moet nu concluderen dat die doelstelling niet haalbaar is. "Nederland doet op zondag kennelijk liever andere dingen dan krantenlezen. Ook de adverteerders hapten onvoldoende toe, omdat het bereik lager was dan op andere dagen en omdat veel winkels en restaurants op maandag dicht zitten".[2]
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Echte Amerikaanse jeans” (2017), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044632767
  2.   Weblink bron “Zondagkrant TC Tubantia stopt 1 januari” (23-09-2008), Tubantia