Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kram·mer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord krammer krammers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de krammerm

  1. (waterbeheer) (beroep) iemand die op een dijk of ander aardwerk een kramwerk aanbrengt
  2. (beroep) iemand die aardewerk repareert
  3. (scheepvaart) soort motorboot

Gangbaarheid

37 % van de Nederlanders;
27 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen