Nederlands

 
krachthonk
Uitspraak
Woordafbreking
  • kracht·honk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord krachthonk krachthonken
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het krachthonko

  1. (sport) fitnesszaal met apparaten waarmee men de spierkracht kan trainen
     De judoka's trainen op Papendal in de Ruskahal, die woensdag geopend werd. De Wit leidt de NOS rond in het nieuwe trainingscentrum, laat zien waar de judoka's slapen, hoe de kamers eruit zien, waar gegeten wordt, hoe het krachthonk eruit ziet en waar hij naar school gaat.[2]
     Ze traint hard en met volle overgave. En ze is heel sterk in het krachthonk.[3]

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. krachthonk op website: Etymologiebank.nl
  2.   Weblink bron “Op Papendal zoekt judoka De Wit zijn weg naar de wereldtop” (09-03-2017), NOS
  3.   Weblink bron “De doorbraak van shorttrackkampioene Rianne de Vries” (15-01-2017), NOS