koten
- ko·ten
- ww: van Middelnederlands coten; op te vatten als afleiding van koot zn met het achtervoegsel -en, in de betekenis ‘met bikkels of koten spelen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1511 [1][2][3]
- zn: koot zn met de uitgang -en
- zn: kot zn met de uitgang -en
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
koten |
kootte |
gekoot |
zwak -t | volledig |
koten
- inergatief (spel) (geschiedenis) behendigheidsspel dat met botje van geslachte dieren of voorwerpen die daarop lijken werd gespeeld
Slaat vooral op het door jongens of mannen gespeelde spel; de variant die door meisjes werd gespeeld, werd bikkelen genoemd.
de koten mv
- Het woord koten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "koten" herkend door:
52 % | van de Nederlanders; |
83 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ koten op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "koten" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be