Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • korst·ach·tig
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen korstachtig korstachtiger korstachtigst
verbogen korstachtige korstachtigere korstachtigste
partitief korstachtigs korstachtigers -

Bijvoeglijk naamwoord

korstachtig

  1. gelijkend op, of eigenschappen hebbend van een korst
    • Met een puntig stokje doorstak zij daarna de vanbuiten zwart verbrande en korstachtig opengebarsten knol, bracht hem voor haar mond, die niet meer floot maar met door de wind verdroogde en gesprongen lippen as en aarde wegblies van de schil.(uit De blikkentrommel van Gunter Grass) 

Gangbaarheid