• kop·pig·aard
enkelvoud meervoud
naamwoord koppigaard koppigaards
verkleinwoord

de koppigaardm

  1. iemand die zijn mening niet kan veranderen
    • n. Zolang hij weigert in behandeling te gaan wil ik hem niet meer ontmoeten. Mijn zus en ik hebben afgesproken dat we zijn telefoontjes niet meer beantwoorden. Eens in de zoveel tijd staat hij dronken en verward op mijn voicemail of stuurt hij een sms: ‘Blijf maar de koppigaard uithangen, maar dat kan je zuur opbreken, kus, papa.’ Zoiets pikken wij niet van de man die pretendeert onze vader te zijn. Wat ik hem vooral verwijt is dat hij geen verantwoordelijkheid neemt, en zichzelf en anderen schade berokkent. [2]  
32 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Volkskrant Cornald Maas fotografie Judith Jockel 28 november 2009
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be