Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ko·nings·zoon
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord koningszoon koningszoons
koningszonen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

koningszoon m [1]

  1. een mannelijk kind van een koning
     Als eerste sprong koningszoon Ferdinand, `wien 't haar, - Het scheen eer riet, - te berge stond'... With hair up-staring, - then like reeds, not hairNu, misschien door het kippevel dat via zijn nek, roos loswoelend, over zijn schedel trok en tussen zijn haarwortels het gevoel stichtte als rees het hele kapsel omhoog, nu pas betrapte hij Shakespeares beeld op zijn volle rijkdom.[2]
     De Belgische koningszoon Gabriel kon niet geloven dat zijn moeder Mathilde twee spelers van de Rode Duivels door elkaar had gehaald. "Ik heb mijn zoon Gabriel aan de telefoon gehad en die zei me: Het is toch niet waar mama? Dat heb je niet gezegd!", zei Mathilde gisteren op de terugreis uit Brazilië.[3]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Advocaat van de Hanen” (1990), De Bezige Bij  , ISBN 9789023479925
  3.   Weblink bron “Mathilde: Panini-album niet bekeken” (24-06-2014), NOS