• ko·nings·stad
enkelvoud meervoud
naamwoord koningsstad koningssteden
verkleinwoord koningsstadje koningsstadjes

de koningsstadv / m

  1. (politiek) stad vanwaaruit een koning regeert
     Het ging in delen van oase naar oase, van koningsstad naar koningsstad. Eenvoudige nomadische boeren ontwikkelden handelsgeest en werden schatrijk in het grote systeem van overslag van goederen, met tussenhandel en belastingafdrachten. De handelaren kregen ook veelvuldig te maken met rovers.[2]
     Vervolgens werden de resten per vliegtuig overgebracht naar de koningsstad Krakau. Het vliegtuig vloog lager dan gebruikelijk om de aswolk boven Polen te ontwijken.[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Pronkwerk zijderoute in Hermitage” (Donderdag 27 februari 2014, 17:45), NOS
  3.   Weblink bron “Poolse president bijgezet in koninklijke crypte” (Zondag 18 april 2010, 18:55), NOS