To kongeørner.
Twee steenarenden.
  • kon·ge·ørn

kongeørn m/v

  1. (havikachtigen) steenarend
    «Jeg har opplevd mye i naturen, men det er første gang jeg har stått med en kongeørn i armene.»
    Ik heb veel meegemaakt in de natuur, maar het is de eerste keer dat ik heb gestaan met een steenarend in mijn armen.
m/v enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   kongeørn     m: kongeørnen
v: kongeørna  
  kongeørner     kongeørnene  
genitief   kongeørnes     m: kongeørnens
v: kongeørnas  
  kongeørners     kongeørnenes  


  • kon·ge·ørn

kongeørn m/v

  1. (havikachtigen), (havikachtigen) steenarend
m enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   kongeørn     kongeørnen     kongeørnar     kongeørnane  
genitief                        
v enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   kongeørn     kongeørna     kongeørnar     kongeørnane  
genitief                        
v
bijvormen
enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief       kongeørni     kongeørner     kongeørnene  
genitief