Nederlands

 
kolver
Uitspraak
Woordafbreking
  • kol·ver
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kolver
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de kolverm [1]

  1. (sport) beoefenaar van het kolven, van het kolfspel
Uitdrukkingen en gezegden
  • De beste kolver slaat weleens een bal mis
Iedereen maakt wel eens een vergissing

Gangbaarheid

58 % van de Nederlanders;
54 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen