Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ko·len·aak
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kolenaak kolenaken
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de kolenaakv / m

  1. (scheepvaart) boot geschikt voor het vervoer van steenkool op binnenwateren

Gangbaarheid

47 % van de Nederlanders;
36 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen