• kof·fie·wa·ter
enkelvoud meervoud
naamwoord koffiewater
verkleinwoord

het koffiewatero

  1. warm water dat men kan gebruiken voor het maken van koffie
    • Ik kan intussen eigenlijk ook nog best even koffiewater opzetten. Maak jij het dan straks even af, als het kookt, bedoel ik. Meteen maar twee voor mij. Dat gaat wel op vanavond.[2] 
    • Ouderen die pas hun partner verloren hebben, horen 's ochtends vroeg hoe de echtgenoot in de keuken in de weer is met het koffiewater, terwijl ze weten dat hun man of vrouw er niet meer is.[3] 


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. De Volkskrant MARTIJN VAN CALMTHOUT 19 oktober 1996 Kom zo
  3. De Volkskrant GERBRAND FEENSTRA 23 september 1995 Wie stemmen hoort, hoort eigenlijk zichzelf