• ko·dak
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘camera’ voor het eerst aangetroffen in 1903 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord kodak kodaks
verkleinwoord kodakje kodakjes

de kodakm [2]

  1. (verouderd) kleine, eenvoudig te bedienen camera, oorspronkelijk een handelsnaam van Eastman Kodak
  2. (verouderd) een foto
  3. (verouderd) betrekking hebbend op fotograferen
    • Na het avondeten besloot ik te kijken of er nog een oud rolletje in zat. Nadat ik had uitgevogeld hoe je de achterkant van zo'n toestel open krijgt, zag ik tot mijn vreugde een kodak-rolletje. Ik stond er niet bij stil dat het een gebruikt en dus belicht exemplaar zou kunnen zijn. Tot ik er een stukje papier uit zag steken met de tekst exposé. Pas toen besefte ik dat ik wellicht iets heel moois had gevonden."[3] 
  4. (verouderd) fotograferen
81 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[4]