knoopsluiting
  • knoop·slui·ting
enkelvoud meervoud
naamwoord knoopsluiting knoopsluitingen
verkleinwoord knoopsluitinkje knoopsluitinkjes

de knoopsluitingv [1]

  1. (kleding) een sluiting met een knoop en een knoopsgat
     Koningin Wilhelmina sliep toen ze vijftien jaar was in een nachtpon van ragfijn linnen die versierd was met borduurwerk. Links van de knoopsluiting is een ‘W’ geborduurd met een kroontje erboven. Het kledingstuk uit 1895 is sinds deze week te zien in Paleis Het Loo.[2]
     Daarbij merkt ze wel dat het belangrijk is waar je het label op het kledingstuk plaatst. "Bij broeken bevestigde ik de labels eerst aan de lusjes aan de bovenkant, maar dan kan je nog een truitje eroverheen doen. Dus nu maken we ze vast aan de gulp of aan de onderste knoop bij een knoopsluiting. Dan moet je wel een heel lang truitje aan om het label niet meer te kunnen zien."[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Paleis Het Loo toont nachtpon koningin Wilhelmina” (09-02-2017), NOS
  3.   Weblink bron “Geen modder aan broek meer, alleen met label mag product worden teruggestuurd” (6 april 2022), NOS