Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kna·pen·schen·ner
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord knapenschenner knapenschenners
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de knapenschennerm

  1. (verouderd) man die seksuele omgang met jongens of veel jongere mannen heeft
    • Wil men als editeur een gunstige kritiek, dan dient men de schrijver van het te editeren werk in een voorwoord losjes als wraakzuchtig of pathologisch of schizofreen of als een ruziemaker en een querulant en een knapenschenner voor te stellen. [1]
Synoniemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

Verwijzingen