• klok·ge·bei·er
enkelvoud meervoud
naamwoord klokgebeier
verkleinwoord

het klokgebeiero

  1. het geluid maken met een kerkklok door het bewegen van de klepel
     Zodra Petja op het plein kwam, hoorde hij duidelijk het klokgebeier en het vrolijke gepraat van de mensen het hele Kremlin overspoelen.[2]
     Westminster Abbey blijft dankzij de nieuwe Britse coronamaatregelen een lastig besluit bespaard. De ’royal peculiar’ - een kerk onder de jurisdictie van de koningin zelf - kan mogelijk tot maart geen klokken luiden. Dat betekent dat geen antwoord gegeven hoeft te worden op de netelige vraag of op 19 februari met klokgebeier de 61e verjaardag van prins Andrew moet worden gemarkeerd. De klokken luiden sowieso niet.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
  3.   Weblink bron “Klokken Westminster Abbey luiden niet op verjaardag Andrew” (05 jan. 2021), De Telegraaf